Heilzaam Hongarije

Hongarije mag dan niet de hipster allures van Ibiza of de coole vibes van Bali hebben, kuren zit wel in zijn genen. En dat al eeuwenlang. Geen plek geschikter dus om je over te geven aan thermale baden en opgekikkerd huiswaarts te keren. Want in Hongarije doet een vakantie nog echt deugd.

Fotografie: Stefanie Faveere

Het beeld van de schakende Hongaarse mannen in dampend kuurwater mag dan iconisch zijn, toch associeerde ik Hongarije gek genoeg niet perse met wellness. Zeer onlogisch, vooral wanneer je weet dat het land 1.600 bronnen telt en een 400-tal daarvan sinds jaar en dag als kuurmiddel ingezet worden. Kuren maakt hier deel uit van het nationale DNA. Elke Hongaar kuurt en elke Hongaar is rotsvast overtuigd van de weldaad die dat kuren met zich meebrengt. Kennis die door de eeuwen heen werd doorgegeven van Kelt op Romein op Hongaar. Niet iets om zo nu en dan, op een blauwe maandag eens te doen, kuren is letterlijk verankerd in het dagelijkse Hongaarse leven en in de nationale aard. Jong en oud, van ranke twintigers tot ruim bemeten bomma’s, laten zich gezwind in een van die hete baden zakken om pas uren later te herrijzen. Of hoe een land dat langs alle kanten ingesloten is, met dank aan buren Kroatië, Oostenrijk, Slowakije, Roemenië, Slovenië, Oekraïne en Servië, en ver weg ligt van elke zee of oceaan, toch een eigen badcultuur kan ontwikkelen. Al net zo eigenzinnig als de Hongaren zelf. Reden genoeg om zelfs een in dat heilzame water te duiken.

Het mag dan nog ietwat vroeg zijn, het Széchenyibad is al behoorlijk vol. Dit neorenaissance paleis is dan ook het grootste kuuroord van Europa en opent elke dag zijn deuren om 6u om pas tegen een uur of tien de laatste bezoekers terug uit te wuiven. Kwestie van voor of na het werk te kunnen binnen hoppen en even wat me-time in te lassen. Dit is het beroemdste en meest herkenbare bad van Hongarije. En dat al sinds 1881. Een bron van 970 meter diep levert het mineraalrijke water dat maar liefst 73,5° graden heeft. Jaren later, toen die ene bron niet voldoende bleek, werd een tweede exemplaar aangeboord, deze keer op 1.246 meter en met een verschroeiende 77°. Samen goed voor een eindeloos aanbod binnen- en buitenbaden met temperaturen die variëren van 18 tot 40°. Het water bevat hoge hoeveelheden calcium, magnesium, sodium en sulfaat en verlost je zo van spierongemakken, artritis en gewrichtpijnen. En het enige wat je daarvoor hoeft te doen, is wat dobberen. En dat doen de Hongaren en masse. Op mooie zomerdagen worden hier wel 25.000 tickets verkocht. Het bad bevindt zich dan ook middenin de stad en is een plaatje dat balanceert tussen Oostblok no-nonsense en barokke frullen. Je kunt dus zowel kiezen voor een charmante privécabine die telkens voor je geopend en gesloten wordt of opteren voor een goedkopere locker in de kelder. Het helpt je begrijpen waarom tal van toeristen vanuit de luchthaven meteen koers zetten naar Széchenyi. De bagage wordt in een cabine gedropt en de vlieguren verdampen in een recordtijd. En wie naast een lastige koter zat, komt hier helemaal tot rust. Kinderen jonger dan 14 zijn immers niet toegelaten. Een oase van rust voorbehouden voor volwassenen dus. En die mogen dan in allerlei maten en gewichten verschijnen, genieten doen ze allemaal even intens. De heren spelen een partijtje schaak, de dames zetten het op een kletsen en becommentariëren de plaatselijke va-et-vient. Onze soort plek en we zouden hier dan ook uren, wat zeg ik, dagen kunnen vertoeven maar de plicht roept.

Aan de andere kant van de Donau wacht Buda, het meer gezapige, residentiële deel van de stad. Waar Pest een levendige, bruisende puber is, is Buda de oudere, gezagsgetrouwere broer. De ene brengt leven in de brouwerij, maar irriteert bij momenten, de andere sust,  maar is ook een tikkeltje slaapverwekkend. Het verklaart waarom de jonge hoofdstedelingen zich massaal in Pest vestigen terwijl hun iets oudere stadsgenoten die kant van de stad met plezier voor Buda inruilen. Hier ligt nog zo’n kuurinstituut te pronken Hotel Gellért met zijn thermale baden. En het is er een tikkeltje minder druk. Gellért ligt aan de voet van een heuvel, eventjes stappen dus, en is ook wat duurder dan zijn grotere Pest-collega. Minder locals dus. Toch is Gellért nog altijd goed voor 12 baden, zowel indoor als outdoor. En wat het inlevert aan vierkante meters maakt het goed met zijn imposante Moorse stijl en mooie middernachtsblauwe nuances. Kiezen is dus weer verliezen. Maar twee baden op een dag bezoeken, is misschien wat van het goede te veel merken we die avond. Hoewel we na nog wat geslenter in het Joodse kwartier al perfect wisten in welke ruïnebar we de dag wilden afsluiten, in Simpla, blijkt dat een tikkeltje overmoedig. Na het late diner in ons elegante Continental Hotel lonkt ons bed net iets meer dan die vervallen openluchtbars die Budapest zo populair maken bij de Lonely Planet-generatie. ’s Anderdaags, wanneer de party people plaats geruimd hebben voor de bioboeren en er geen cocktails maar wel sappen, chiliconfituur en honing verkocht worden, horen we dat het over de koppen lopen was. Sterker nog, dat er geen doorkomen aan was en alle feestvierders noodgedwongen moesten surplacen. Geef ons dan maar de ruïnebar in de vroege ochtend met zijn boerenmarkten en takeaway koshere gebakjes.

Vandaag zetten we koers naar het wonderlijke Héviz. Een spadorp dat al in Romeinse tijden naam en faam verzamelde. En dat ondanks zijn bescheiden omvang. Héviz telt 5.000 inwoners, drie straten en toeristen uit wel 43 landen. Ze zijn allemaal op zoek naar de eeuwige jeugd. Het verhaal gaat dat een hoopvolle non uitvoerig bad tot Maria om een gebrekkig kind te genezen. En zie, een bron ontsprong, er ontstond een meer en de dampende modder wist het kind te genezen. Ongetwijfeld voer voor discussie, feit is dat het meer er ligt, 46.350 m² telt, ’s zomers een zalige 36° heeft en tjokvol deugddoende sulfer, radium en mineralen zit. De bron spuwt 410 liter water per seconde waardoor het water om de 72 uur volledig ververst is. Ideaal voor freaks, zoals ik, die zich toch altijd een beetje bang afvragen wat er allemaal rondzweeft in zo’n populaire waterplas. De rest van de mensheid die Héviz aandoet, zit, als we de winkeletalages mogen geloven, minder in met die pietluttigheden en wil vooral in het juiste badpak verschijnen. Het spadorp grossiert in ruim getailleerde badpakken met voorgevormde stevig cups en zwembanden die daarbij matchen. Het zorgt voor surrealistische zichten van slenterende spagangers die hun zwemband casual over de schouder dragen. Wie hier zonder rondloopt, is duidelijk niet mee. Sowieso heeft het pastelkleurige Héviz veel van een vakantiepark uit de jaren ’50, zo’n plek waar iedereen blij en gezond door het leven huppelt. Wanneer we de bron passeren waar heel Héviz zich komt laven,  kunnen we dan ook niet achterblijven. Je wilt niet die ene toerist zijn die de bron der eeuwige jeugd stomweg negeerde. Het sulfergoedje zou zowel je huid, maag en gewrichten verwennen. En precies daarom mag je het enkel ter plekke consumeren, kwestie van geen literflessen naar huis te sleuren. Ik hoop vooral dat niet smaakt zoals het ruikt, maar dat blijkt een beetje naïef. De rest van de dag heb ik het gevoel dat ik een vloeibare dubbele omelet op heb. Niemand zei dat die eeuwige jeugd vanzelf kwam.

En dan is het tijd om ons ook in een gehuurde zwemband te hijsen en tussen de waterlelies te dobberen in het warme water. Een bijzonder schouwspel. Rondom ons vele Hongaarse en buitenlandse bejaarden die wat in hun pastelzwembad hangen. Er valt zoveel te zien dat de tijd merkwaardig snel gaat en voor we het goed en wel beseffen zit onze eerste 20 minuten sessie er op en is het tijd voor een pauze van al dat gedobber. Op naar de ligweide dus. Tijdens de tweede sessie zwemmen we zachtjes naar het indoor complex waar het nog warmer is en de eiergeur, mijn vloeibare omelet ligt nog te fris in mijn geheugen, ons terug buiten jaagt. En zo passeert onze dag en die van de vele bezoekers. Per jaar ontvangt dit meer maar liefst 1 miljoen gasten. Sommigen komen wat hangen en zonnen, anderen boeken een van de vele heilzame modderbehandelingen of laten zich, op doktersbevel, uitrekken in het water. In hotel Europafit, luttele meters verder, gaat dit wellness verhaal verder en wacht er ons een mineraalbad van alweer 20 minuten. Het hotel zet enthousiast in op wellnessen en ontvangt toeristen van heel Europa die zich hier laten verleiden door de veel toegankelijker prijzen. ‘We hebben een heel trouw cliënteel. Sommige gasten komen al twintig jaar tweemaal per jaar telkens voor twee weken en boeken dan telkens tien behandelingen.’ Het zweeft tussen medische toerisme en wellness en het slaat aan. De spa heeft iets van een sanatorium en het is drummen voor een plekje tussen al die wachtende badjassen. Een drukke bedoening die bij wijze van contradictie fijntjes duidelijk maakt hoe hoog de nood aan rust is. Nog een extra pluspunt voor wie met kinderen reist en wil wellnessen. Kinderen mogen dan wel niet welkom zijn in die spa, tot hun 14de logeren ze gratis en het hotel zette zelfs een Vlaamse animatieprogramma op poten. Dubbel relaxen dus.

Wij trekker verder westwaarts, meer bepaald naar Sarvar waar de vijf sterren van het Spirit Hotel liggen te blinken. Het hotel heeft zijn eigen minerale bron, de spa beslaat 10.000 m² en je kunt kopje onder gaan in een van de 22 baden, het ene nog warmer dan het andere. Van een Olympisch baantjesbad onder een glazen koepel over een zalig warm thermaal bad tot een mysterieuze Moorse binnenplek. Wie de hoorn des overvloeds zoekt, moet in Sarvar zijn. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat tolt je hoofd van de vele knopen die je moet doorhakken. Champagne en zalm bij het ontbijt of toch gedroogde abrikozen en veenbescrackers? Wie dacht om te vermageren is er aan voor de moeite. Ongeacht hoeveel baantjes je trekt. Laat het duidelijk zijn, het Spirit Hotel doet niet aan uitgepuurde ingetogen luxe, maar kiest resoluut en ongegeneerd voor blingbling grandeur. Genre Venetiaanse luchters, tonnen bladgoud en glanzende mozaïeken. More is hier more en dan mag het zelfs nog een beetje meer zijn. Het bed van mijn ruime suite is dus niet gewoon kingsize, maar rond. Ik sta er een beetje verloren naar te kijken en het zal een paar nachten duren voor ik er mijn draai in vind en s’ ochtends niet half verdwaasd en volledig omgekeerd wakker word. Maar ook Russische aandoende luxe went snel. En al helemaal als je gewoon in je fluffy badjas moet hoppen om enkele verdiepingen lager wat te zwemmen. Maar ledigheid is des duivels oorkussen, hoog tijd dus om ook de regio te verkennen.

De dagen die volgen zwerven we rond om ’s avonds in ons luxehotel thuis te komen en op te kikkeren in de spa. Een heerlijke combinatie. Zo zetten we koers naar het sprookjesachtige 18de-eeuwse Esterhazy paleis, opgetrokken door Miklos of Nicolas Esterhazy die bij zijn dood niet alleen het kasteel maar ook een enorme schuldenberg naliet. Zo gaat dat immers als je je eigen Versailles wilt bouwen. Hayden, die drie decennia in dienst stond van de familie, spendeerde hier 24 jaar en tal van zijn werken werden hier voor het eerst ten hore gebracht. Het verhaal gaat dat mevrouw Hayden zijn partituren gebruikte om haar haar in krullen te leggen, de kachel aan te maken of de vloer te poetsen. Nee, het was niet bepaald een liefdevol huwelijk. Of hoe zelfs een plek boordevol romantiek het tij soms niet kan keren. De ene kamer is zo mogelijk nog prinselijker dan de andere en ’s zomers schalt Hayden hier opnieuw door het huis. Wij installeren ons in de Franse tuin en doen ons te goed aan een immense punt notentaart die ons halverwege al bijna laat ontploffen. Op naar Ferto, een immens meer en nationaal park dat de Hongaren delen met de Oostenrijkse buren, om de benen te strekken. Dezer dagen Unesco-werelderfgoed, in communistische tijden een grimmig grensgebied. Nu hop je er op de ferry naar Oostenrijk, toen zweefden er luchtballonnen boven het meer met zwaarbewapende militairen. Het is vandaag amper nog voor te stellen. Langs het houten staketsel duiken tal van paalwoningen op en met een beetje verbeelding waan je je in Tahiti. Het hele meer telt samen 315 km², waarvan 75 km² zich op Hongaars gebied bevindt. Gemiddeld is het meer ongeveer 1 meter diep. Het zorgt voor grappige taferelen tijdens de jaarlijkse zwemwedstrijd waarbij gepoogd wordt om het meer al zwemmend over te steken. Wie opgeeft, zet de benen in het zand en wandelt terug.

In het lieflijke, barokke Sopron, of tenminste aan zijn stadsrand, volgt een beklijvend moment. Dit was vele jaren verboden gebied en al wie hier kwam had een speciale toelating nodig. En toch werd hier, op de grens tussen Hongarije en Oostenrijk, in 1989 de Pan-Europese Picknick gehouden. Drie uur lang werd de grens geopend en foto’s getuigen van dit bijzondere moment. Trabantjes die rijen vormen, bange mensen die moed vinden en radeloosheid die vreugde wordt. Er is geen mens te zien, slechts enkele monumenten herinneren er nog aan, maar hier werd geschiedenis geschreven en brak het IJzeren Gordijn voor het eerst. Nog geen maand later zou Hongarije de grens voorgoed openen. De taferelen die je je herinnert vanuit het journaal speelden zich hier af. Een mens wordt er spontaan stil van. Gelukkig zorgt het vrolijke Sopron voor wat tegenwerk. De zon schijnt, de fonteinen verfrissen, de terrassen op de promenade zitten vol en overal zijn er gelato-stalletjes. En straks voor de laatste keer moe maar tevreden mijn ronde bed in. Zelfs dat zal ik missen.

Meer weten?

Ryanair en Wizzair brengen je vlotjes, in twee uur, vanuit Charleroi naar Boedapest. Wij logeerden in het wondermooie Continental Hotel (www.continentalhotelbudapest.com), het familiale Europafit Hotel (www.europafit.hu) en het luxueuze Spirit Hotel (www.spirithotel.hu ).

Baden deden we in Szechenyi, Geller en Heviz (www.szechenyibath.hu, www.gellertbath.hu, www.spaheviz.hu). Wil je meer weten over Hongarije, surf na naar gotohungary.com.

Verschenen in VAB-magazine, in 2016

 

- overzicht -
Facebook Twitter Google+ Pinterest LinkedIn